Erfgoedkrant

In het historisch stadhuis van Borgloon liggen enkele mooie zilveren ‘koningsbreuken’ in een vitrine.Tijdens een grondige poetsbeurt naar aanleiding van Rendez-vous 2024 kwamen daarop fraaie zilvermerken tevoorschijn. Enkele van die merken herkenden we als afkomstig van Sint-Truiden, andere kenden we niet. Aan Franz Aumann, specialist zilverwerk, vroegen we om de breuken verder te onderzoeken. Hij schreef er dit artikel over. Breuken in het stadhuis zilver TONGEREN-BORGLOON FRANZ AUMANN Zijn spaarcenten waren beperkt maar hij kon bogen op een groot kapitaal aan sympathie en zo gebeurde het dat de gilde ermee instemde de helft van zijn plaatje te betalen. Zilversmid Frans Stijnen werd gelast die tussenkomst in de plaat te graveren. In 1738 schoot Quaetperdts zich opnieuw tot koning. Toen was hij blijkbaar beter bij kas en kocht bij zilversmid Stijnen een nieuwe plaat met als opschrift: ‘Hendricus Quaetperdts de tweede rijse 1738’. Tweede rijs is Oud-Vlaams en betekent: tweede keer of tweede maal. Alles samen betaalde Quaetperdts anderhalf plaatje. Had hij in 1733 de broeksriem aangehaald en het geheel betaald, dan had hij in 1738 deze datum gewoon kunnen laten bij graveren op ‘zijn’ eerste plaat en dan was hij goedkoper gesteld geweest. In Jesseren is de vogel of papegaai van gestampt plaatzilver, bijgevolg licht van gewicht en niet bepaald een kunstwerk. Het oudste jaartal op een zilverplaatje is er 1778 en het jongste 1846, wat niet belet dat er plaatjes zijn tot het midden van vorige eeuw, maar dan niet van zilver. De zilversmeden waarvan het meesterteken teruggevonden werd waren gevestigd in minstens vijf verschillende steden: twee in Tongeren, één in Hasselt en één in Sint-Truiden, één merkend met de initialen I.D allicht in Luik en een laatste met de initialen WFL of VFL in een onbekende plaats, waarschijnlijk buiten het prinsbisdom. In Rijkel mag de vogel een prachtstuk heten, zwaar aan edelmetaal, goed gedreven en gegraveerd, de ogen ingezet met kralen van gekleurd glas. Hij is niet gemerkt maar is best te vergelijken met die van de handbooggilde van Borlo, vervaardigd in 1719 door Truienaar Mattheus Van Uytrecht. Het oudste zilverplaatje in Rijkel is 1713 gedateerd en het jongste 1971. Twaalf plaatjes dragen het meesterteken van een Sint-Truidense zilversmid – zes verschillende zijn het er. Zilvermerken van elders zijn er niet. Het jaartal op een plaatje is niet altijd het jaar van vervaardiging. De mooie ster, die enkel het jaartal 1779 draagt, werd gedreven door Liebrecht Beyns die in 1723 overleed. Dat stuk is dus meer dan een halve eeuw in de winkellade van een van zijn opvolgers blijven sluimeren. Plaatjes met het jaartal 1859 en 1862 werden vervaardigd door Pieter Ulens die in 1856 al overleden was. Interessant detail: heel wat van die plaatjes hadden een dubbele afzetmarkt. We denken op de eerste plaats – maar niet limitatief– aan de hartvormige, vooral dan de vlammende harten. Die waren eigenlijk ontworpen om als ex voto te dienen, een tastbare blijk van erkentelijkheid voor een door gebed tot God of een van zijn heiligen afgesmeekte en bekomen gunst. Maar ze werden even goed als koningsbreuk aangewend. Wat de vorm betreft, zijn er drie platen die uit de band springen. Ze zijn gekromd als een banaan en lijken op een maansikkel: twee in Jesseren en één in Rijkel. De roots van dit stuk zijn militair; het is immers het sterk verkleinde overblijfsel van de middeleeuwse keelkap of keelkraag, een stuk pantser bedoeld om op de schouders te dragen en keel en hals te beschermen. Allengs verloor het zijn defensieve functie en verschrompelde het tot een uiterlijk teken van gezag en waardigheid. Pas in het midden van de 19e eeuw verdween die zgn. gorget helemaal uit het uniform van de officieren. Grappig is wel dat Christiaan Schoenaers die in 1724 in Rijkel de hoofdvogel schoot, koos voor de gorget als herinnering aan zijn overwinning, maar die wel liet voorzien van een oog, een neus en een mond. De man had blijkbaar de klok gehoord maar wist niet helemaal waar de klepel hing. Hij had het voor Janneke Maan! Vreemd is dat er – anders dan elders – zo weinig familiewapens op de plaatjes voorkomen, in Rijkel geen, in Jesseren één. In het land van Luik en het graafschap Loon was het voeren van een familiewapen nochtans vrij. Gegoed volk pakte er dan ook graag mee uit, vooral op grafkruisen en… schutterszilver. In Jesseren vinden we het wapenschild van de familie Gregory de Harzée. Gregory is geen voornaam maar wel een element van de dubbele familienaam, de Latijnse vertaling van ‘Gregoors’. Die familie bezat hier in de 18e eeuw een grote doening. In het wapen zien we onderaan twee knotsen en bovenaan een basilisk. Het stadsarchief van Tongeren noemt het een draak. Ten onrechte! De basilisk is het neefje van de draak in de grote familie van de fabeldieren. Hij beweegt zich voort op twee poten en een uitermate gespierde staart. Het is zonneklaar dat het schutterswezen op de eerste plaats een mannenzaak was. Toch schoot ene M. Daremont zich te Jesseren in 1819 tot koningin. Als herinnering aan die unieke prestatie schonk ze een erg fraaie, maar spijtig genoeg ongemerkte plaat: een ovale neoclassicistische cartouche, omringd door festoenen, waarop de heilige Helena met het terugge- vonden kruis van Christus, alles zeer fijn geciseleerd en onverwacht goed gegraveerd. Meer detailfoto’s: www.erfgoedhaspengouw.be Franz Aumann 6 ERFGOEDKRANT HASPENGOUW I APRIL 2025 De schutterijen verdedigden in oorsprong de lokale gemeenschappen tegen belagers van buiten. De steeds verder reikende toepassingen van het buskruit, daartegen waren zij niet opgewassen. Toch bleven ze nog lang overeind, nu als kader voor sportieve vrijetijdsbesteding, gebed in rijke tradities en gezellig samenzijn. Schutterijen waren van zeer divers pluimage. Die variatie hing af van de opstelling van hun doelen, staand of liggend, maar meer nog van het gebruikte wapen. Met de regelmaat van de klok werd er geoefend en eenmaal per jaar was er de grote wedstrijd, de koningsschieting. De winnaar werd voor de duur van één jaar tot koning uitgeroepen. Bij feestelijke bijeenkomsten en optochten droeg hij de koningsbreuk of -kraag van de gilde. Aanvankelijk en idealiter was dat een zilveren halssnoer bestaande uit platte schakels, waarin makkelijk te graveren was. Op de duur koos men voor een goedkoper en tevens handiger systeem: een met galon afgeboord schoudermanteltje van kleurrijk fluweel waarop de zilveren vogel of papegaai van de schutterij en vervolgens ook de koningsplaatjes makkelijk konden bevestigd worden, in lengte van jaren. Immers, de kersverse koning had het recht aan de kraag van zijn schuttersgilde een plaatje te bevestigen ter herinnering aan zijn exploot, maar dat moest wel van zilver zijn. Dit was niet voor ieders beurs weggelegd. Die plaatjes kostten destijds relatief veel geld, het edelmetaal was duurder dan het maakloon. Dit is ook de reden waarom er niet voor ieder jaar ooit een plaatje bestaan heeft. In Rijkel schoot Hendrik Quaetperdts in 1733 de hoofdvogel.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=